“Mijn hoofd en hersenen zijn belangrijker dan ijdelheid”.
‘Hoe ben je dan gevallen?’ is de vraag die ik het meest krijg. Maar het eerlijke antwoord is: ik heb geen flauw idee. Ik weet niet eens waar het gebeurd is. Ik herinner me alleen nog dat ik aan het fietsen was, gewoon op weg van werk naar huis. Daarna heb ik een paar vage herinneringen dat ik op het fietspad zat of lag en dat er mensen om mij heen aan het praten waren. Ik zag mijn bril liggen met de glazen eruit. Mijn volgende herinnering is dat ik in de ambulance lag. Ik heb geen herinnering hoe ik daar terecht gekomen was.
Ik lag in de ambulance en mijn fiets stond naast me. Daarna herinner ik me flarden van de spoedeisende hulp: een hersenscan, röntgenfoto’s, een oogonderzoek en ingewikkelde vragen als: ‘Weet u welk jaar het is?’ De tijd tussen het moment dat ik viel tot ik weer enigszins helder kon denken bedroeg ongeveer twee uur. Het duurde vervolgens vier uur voordat ik van de spoedeisende hulp naar huis gestuurd werd met de geruststellende mededeling dat er op de hersenscan niets ernstigs te zien was. Ik was vrijgekomen met de schrik – een stevige hersenschudding, een paar gekneusde ribben en een kapotte knie. Die avond dacht ik dat ik nooit meer zou gaan fietsen zonder helm. Een helm had me de meest vervelende gevolgen van de val – het ritje naar het ziekenhuis, de hersenschudding, het geheugenverlies en de desoriëntatie – kunnen besparen.
In de week die volgde begon ik toch weer te twijfelen en met mezelf te onderhandelen. Uiteindelijk besloot ik dat mijn hoofd en hersenen belangrijker zijn dan ijdelheid, of een vage culturele norm van fietsen zonder helm. Nu ben ik trots om een helm te dragen op de fiets. En nog trotser was ik toen ik van een buurvrouw hoorde dat zij na het horen van mijn verhaal ook maar een fietshelm had gekocht.